Waarderingsgrondslagen

    Met ingang van 1 januari 2004 is het Besluit Begroting en Verantwoording Provincies en Gemeenten (BBV) in werking getreden. Op enkele punten is het BBV nadien nog gewijzigd.

    Stelselwijziging in 2016 op basis van wijziging BBV (IVA)

    Er is sprake van een stelselwijziging doordat de bijdragen in activa in eigendom van derden gepresenteerd worden bij de immateriële vaste activa per 1-1-2016 in plaats van bij de financiële vaste activa. Als gevolg hiervan zijn de bedragen per 1-1-2016 via een kolom balansverschuiving in de toelichting op de balans geherrubriceerd naar de immateriële vaste activa. Bij de immateriële vaste activa worden deze bijdragen aan activa in eigendom van derden conform artikel 62 en 63 BBV gewaardeerd tegen verkrijgingsprijs.

    Stelselwijziging in 2016 op basis van wijziging BBV (MVA)

    Er is sprake van een stelselwijziging doordat de niet in exploitatie genomen gronden (kortweg: NIEGG) gepresenteerd worden bij de materiële vaste activa per 1-1-2016 in plaats van bij de voorraden. Als gevolg hiervan zijn de bedragen per 1-1-2016 via een kolom balansverschuiving in de toelichting op de balans geherrubriceerd naar de materiële vaste activa. Bij de materiële vaste activa worden deze activa conform artikel 62 en 63 BBV gewaardeerd tegen verkrijgingsprijs of lagere duurzame waarde conform artikel 65 BBV.

    Schattingswijziging in 2016 op basis van wijziging BBV (voorraden)

    Er is sprake van een schattingswijziging doordat de uitgangspunten op basis waarvan de in exploitatie genomen gronden (kortweg: BIE) worden gewaardeerd, per 1-1-2016 zijn aangepast conform de notitie Grondexploitatie van de Commissie BBV.

    Vaste activa en passiva

    Vaste activa worden gewaardeerd tegen verkrijgingsprijs of vervaardigingsprijs minus afschrijvingen, en in het geval van verstrekte geldleningen minus aflossingen.

    Immateriële vaste activa worden ingevolge het BBV onderscheiden in:

    • bijdragen aan activa in eigendom van derden. Bij voorkeur zo snel mogelijk afschrijven maar mag worden afgestemd op de verwachte levensduur van het betreffende actief van de derde, met een maximum van 25 jaar.

    Materiële vaste activa worden ingevolge het BBV onderscheiden in:

    • investeringen met een economisch nut “die op enigerlei wijze kunnen leiden tot of bijdragen aan het verwerven van inkomsten...”. Deze investeringen worden geactiveerd.
    • investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut. Deze investeringen kunnen bij wijze van uitzondering worden geactiveerd en worden dan zo snel mogelijk afgeschreven.
    • investeringen met uitsluitend een maatschappelijk nut, welke niet worden geactiveerd.

    Financiële vaste activa worden ingeval van kapitaalverstrekkingen gewaardeerd tegen de nominale waarde, als het deelnemingen betreft tegen verkrijgingsprijs van de aandelen.

    Schulden met een rentetypische looptijd (zoals bedoeld in de Wet Fido) van langer dan één jaar worden in de balans opgenomen onder langlopende schulden. De renteverplichtingen zijn opgenomen onder “nog te betalen bedragen”. Vaste passiva worden tegen nominale waarde gewaardeerd.

    Voorzieningen worden gevormd voor verplichtingen, verliezen en risico’s waarvan de omvang redelijk inschatbaar is, voor het egaliseren van kosten. De voorziening oninbare debiteuren wordt verrekend met de openstaande vorderingen. Egalisatievoorzieningen voor onderhoud worden gebaseerd op een meerjarenraming van het uit te voeren groot onderhoud. De van Europese en Nederlandse medeoverheden verkregen middelen die specifiek besteed moeten worden, worden vanaf 2008 opgenomen onder de vlottende activa of passiva (art. 40a, resp. 49 BBV).

    Riolering
    Wanneer investeringen grotendeels of meer worden gedaan voor riolering of het verzamelen van huishoudelijk afval, dan worden deze investeringen voortaan op de balans opgenomen in een aparte categorie: "de investeringen met economisch nut, waarvoor ter bestrijding van de kosten een heffing kan worden geheven."

    De reserve riolering werd ultimo 2014 in zijn geheel een voorziening. De rioolvoorziening is verwerkt op basis van nominale waarde en met inachtneming van artikel 44, lid 2 BBV. Vanuit het GRP is er op basis van actuele voorschriften onvoldoende inzicht in de wijze waarop het riooltarief is opgebouwd en is een voorziening o.b.v. artikel 44, lid 1 BBV niet mogelijk.

    Jaarlijks zal bekeken worden op basis van werkelijke uitgaven of een gedeelte naar de voorziening moet of naar de reserve kan.

    Personeelslasten

    Personeelslasten worden in principe toegerekend aan het boekjaar waarop ze betrekking hebben. Als gevolg van het formele verbod op het opnemen van voorzieningen c.q. schulden uit hoofde van jaarlijks terugkerende arbeidskostengerelateerde verplichtingen van vergelijkbaar volume worden sommige personele lasten echter toegerekend aan de periode waarin de uitbetaling plaatsvindt; daarbij moet worden gedacht aan componenten zoals ziektekostenpremie t.b.v. gepensioneerden en verlofaanspraken en dergelijke.

    Gewaarborgde geldleningen: conform het BBV wordt volstaan met een gekwantificeerde toelichting.

    Vlottende activa en passiva

    De bouwgronden in exploitatie worden gewaardeerd tegen de vervaardigingsprijs danwel de lagere marktwaarde. De vervaardigingsprijs omvat de kosten die rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend (zoals grondaankopen en kosten bouw- en woonrijp maken), alsmede een redelijk te achten aandeel in de rentekosten en de administratie- en beheerskosten. Bij grondexploitaties vindt, indien mogelijk of noodzakelijk, tussentijdse winst- of verliesneming plaats conform de verslaggevingseisen, o.a. afhankelijk van de voortgang, de mate waarin het resultaat in voldoende betrouwbare mate kan worden vastgesteld en (resterende) risico’s van het project.

    Magazijnvoorraden worden gewaardeerd tegen inkoopprijs danwel lagere marktwaarde. Vorderingen, schulden en liquide middelen worden gewaardeerd tegen nominale waarde.

    Onder de overlopende activa resp. passiva worden vanaf 2008 tevens opgenomen de van Europese en Nederlandse medeoverheden nog te ontvangen voorschotbedragen resp. nog te betalen voorschotbedragen voor uitkeringen met een specifiek uitkeringsdoel.

    Afschrijvingen   

    Voor afschrijvingen worden gehanteerd de lineaire methode en de methode van de gelijkblijvende annuïteiten. Het merendeel van de investeringen wordt lineair afgeschreven. Vermeerderingen en verminderingen die qua bestemming of karakter horen bij een bepaalde investering, worden afgeschreven in de resterende looptijd van die investering. De afschrijvingstermijn wordt afgestemd op de verwachte nuttigheidsduur van een actief. Verlenging van de afschrijvingstermijn wordt overwogen indien een nieuwe beoordeling van de voorheen gekozen looptijd tot de conclusie leidt dat de technische levensduur van een actief een verlenging rechtvaardigt.
    In de vigerende Financiële Verordening ex art. 212 GW is het afschrijvingsbeleid en de methodiek nader uiteengezet. Verder gelden de bepalingen van het BBV.
    Hierna wordt een samenvattend overzicht gegeven van de gehanteerde termijnen.

    Normaliter worden de volgende afschrijvingstermijnen (vanaf 2004) voor investeringen met een economisch nut aangehouden:

    50 jaar

    (nieuwe) rioleringen en relining (NB: wijzigt in 2016 naar 40 jaar, Raad 30.9.2015)

    25 jaar

    nieuwbouw, renovatie, restauratie, aankoop woonruimten en bedrijfsgebouwen incl. eventuele daarin begrepen voorzieningen en installaties mits inbegrepen in totaalkrediet

    10 jaar

    afzonderlijke bouwkundige of andere voorzieningen, technische installaties, meubilair en levensduurverlengend onderhoud (upgrading)

    6 jaar

    transportmiddelen

    5 jaar

    automatiseringsapparatuur en programmatuur

    5 jaar

    rolstoelen en overige WMO-hulpmiddelen (bepaalde hulpmiddelen kunnen langer meegaan, bijv. trapliften 10 jaar)

    niet

    gronden en terreinen

    Investeringen met een maatschappelijk nut in de openbare ruimte worden bij voorkeur zo snel mogelijk afgeschreven, doch maximaal:

    25/35 jaar

    wegen, straten, pleinen, bruggen, viaducten en overige civieltechnische kunstwerken (NB: voorzover de technische levensduur van een bepaald nieuw of gereconstrueerd activum 35 jaar of meer is, kan vanaf 2008 dit activum in maximaal 35 jaar worden afgeschreven)

    25 jaar

    begraafplaatsen, sportcomplexen, -velden (voorzover eigendom van de gemeente)

    15 jaar

    openbare verlichting, openbaar groen, groenvoorziening, vri

    10 jaar

    straatmeubilair, speelvoorzieningen, hondenuitlaatplaatsen, verkeersmaatregelen, fiets- en voetpaden, en technische installaties